Historische betekenis inschatten

'Reflecteren over historische betekenis, over wat belangrijk is in het verleden' is een doel uit de vijfde krachtlijn 'Reflecteren over de relatie verleden, heden en toekomst' die een plaats kreeg in alle graden en finaliteiten. Maar waar zitten de gelijkenissen en verschillen per graad en leerplan?

Om leerlingen te ondersteunen met het inschatten van historische betekenis, kan onderstaand kader een goed hulpmiddel zijn:

Eerste graad

sla link op in klembord

Kopieer

Keuzedoel 4: De leerlingen leggen betekenissen uit die zijzelf en anderen geven aan historische fenomenen uit de prehistorie, oude nabije oosten en klassieke oudheid. 
Aandachtspunten 

  • Dit is een keuzedoel in de nieuwe leerplannen van de 1ste graad en is bedoeld om een extra uitdaging in te bouwen en/of te differentiëren. 
  • Historische betekenis kan op twee aspecten slaan:  
    • Een gebeurtenis is betekenisvol als die resulteerde in verandering, als die belangrijke gevolgen had voor veel mensen, over een lange periode. Bv. de neolithische revolutie, Constantijn die zich bekeerde tot het christendom, … 
    • Een gebeurtenis kan volgens de vorige criteria weinig betekenisvol zijn maar wel verhelderend zijn voor historische processen. Bv. een Romeinse mijlpaal uit Tungrorum toont de impact van de Romeinen in Gallië… 
  • Een gebeurtenis op zich draagt geen historische betekenis en krijgt dit pas in een historisch verhaal.  
  • Historische betekenis van gebeurtenissen kan variëren doorheen de tijd en van groep tot groep, van land tot land. Bv. Ambiorix: bij ons een betekenisvol historisch persoon; in Italië nauwelijks bekend… 
  • Het reflecteren over historische betekenis leunt dicht aan bij een ander leerplandoel ‘evalueren van een historische beeldvorming’. 
Hoe? 
Je kan dit aspect van historisch denken zeer algemeen aanbrengen door de leerlingen een lijst te laten maken met (tien/vijf/drie) historische gebeurtenissen die zij de belangrijkste vinden. Ze maken hierdoor eigenlijk zelf een soort canon aan. 
Je kunt de leerlingen op weg helpen door gebruik maken van enkele hulpvragen: 
  • Verwijs je vooral naar bekende gebeurtenissen en machtige, bekende personen? Of verwijs je eerder naar het dagdagelijkse leven dat de meeste mensen leiden. 
  • Maak je verbindingen met lokale, nationale of internationale thema’s? 
  • Hebben jouw keuzes te maken met grote historische veranderingen? 
  • Vertelt je lijst een verhaal? En zo ja, wat is dan de boodschap van je verhaal? 
  • Welke criteria hebben je geholpen om te beslissen wat je in je lijst hebt opgenomen? 

Tweede graad

sla link op in klembord

Kopieer

In alle leerplannen staat hier hetzelfde leerplandoel: De leerlingen leggen betekenissen uit die zijzelf en anderen geven aan actuele en historische fenomenen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. 
 
Merk op dat de bewoordingen dezelfde zijn als het keuzedoel in de eerste graad. Alleen de historische periodes waarop deze doelstelling wordt toegepast is anders. Dit betekent dat de aandachtspunten uit de eerste graad hier ook van toepassing kunnen zijn.
 
Historische betekenis is verbonden met multiperspectiviteit. Elk verhaal heeft verschillende kanten;  binnen het geschiedenisonderwijs mogen we dan ook geen genoegen nemen met het belichten van één perspectief. Via verschillende invalshoeken kijken we naar het verleden en geven we verschillend invulling aan historische betekenis. Waarom zijn bepaalde ontwikkelingen van belang geweest voor samenlevingen en groepen?   
Aandachtspunten 

  • Wie met hedendaagse waarden en normen naar het verleden kijkt, bezondigt zich aan presentisme. Voor je het weet, worden dan historische personen beoordeeld als barbaars, dom, onderontwikkeld, …. Bij inleving moet dus rekening gehouden worden met de historische context. Denk bv. aan het idee van mensenrechten, een concept van de laatste decennia. Het is moeilijk om je eigen standplaatsgebondenheid volledig af te werpen. De vragen die je stelt aan het verleden, de woorden die je gebruikt: dat is tot op zekere hoogte deel van wie je bent. Een begrip als ‘individualisme’ is pas de laatste twee eeuwen ingeburgerd geraakt; toch durven historici het gebruiken om fenomenen uit een verder verleden te bestuderen.  
  • Het tonen van affectieve verbinding: inzien dat emotionele reacties het gedrag van historische actoren beïnvloed kunnen hebben. Leerlingen moeten zich meestal inleven in volwassenen. Er zijn onderzoekers die zeggen dat dit lastiger is dan zich inleven in een historische context. Meestal zwijgen de bronnen over dergelijke aspecten. Het gaat dus om het innemen van een perspectief, het proberen om door de ogen van een historische actor te kijken. 
 
Hoe? 
  • Een leuke werkvorm is om drie schijnbaar gelijkaardige maar historisch verschillende situaties te tonen en te vragen wat telkens de context was. ​Voorbeeld: je toont drie afbeeldingen van mensen die heel ernstig kijken, en laat de leerlingen telkens nadenken over de context. 

  • Heel vaak wordt bij dit doel gebruik gemaakt van rollenspelen. Je kan die historisch onderbouwen door leerlingen een rol te geven, bijvoorbeeld door kaartjes uit te delen met het personage en wat contextinformatie. Vervolgens laat je hen nadenken hoe die personen zullen reageren op een historische gebeurtenis en wat het effect zal zijn op hun positie. Een dergelijke activiteit vergroot sowieso de betrokkenheid van de leerlingen. Doordat verschillende personages aan bod komen, integreer je automatisch verschillende perspectieven. Je kan trouwens een extra dimensie toevoegen door ook ‘achterafkaartjes’ te maken waarop je vermeldt hoe het personage het ervan afgebracht heeft na de gebeurtenis(en) of proces(sen). Zo kan je de leerlingen onmiddellijk feedback geven. En wanneer je dat koppelt aan de begrippen continuïteit en verandering, werk je onmiddellijk aan enkele andere leerplandoelstellingen.​  

Het artikel waar deze afbeelding uitkomt kan u hier downloaden.

Derde graad

sla link op in klembord

Kopieer

Ook hier is voor alle 3 de finaliteiten hetzelfde leerplandoel terug te vinden: De leerlingen leggen betekenissen uit die zij zelf en anderen geven aan actuele en historische fenomenen uit de moderne en de hedendaagse tijd. 

In tegenstelling tot de eerste en tweede graad werd het leerplandoel aangevuld met het begrip ‘actuele fenomenen’. Opnieuw werden de periodes aangepast aan de periodes die behandeld worden in derde graad. 
 
Aandachtspunten 
In historische betekenis toekennen vanuit een cognitieve dimensie spelen elementen een rol zoals het belang van personen, gebeurtenissen en ontwikkelingen in het verleden, en/of hun impact voor de lange termijn (en vandaag), voor veel mensen. Uit onderzoek worden vijf criteria weerhouden die gehanteerd worden bij de toewijzing van betekenis:  

  • Contemporain (als tijdgenoten het gegeven als belangrijk ervaarden) 
  • Causaal (als iets grote en verstrekkende gevolgen had) 
  • Model (iets dat als begin, keerpunt of mijlpaal kan worden beschouwd) 
  • Symbolisch (iets wat symbolisch is voor een groep, een natie, een domein van de samenleving) 
  • Heden-en toekomstgericht (belangrijk in functie tot vandaag).  
Daarnaast is er ook de socioculturele dimensie in historische betekenisgeving. Uit onderzoek blijkt dat er zg. ‘objectivisten’ en ‘subjectivisten’ zijn bij het toekennen van historische betekenis.  

Subjectivisten geven betekenis aan het verleden vanuit persoonlijke interesse en eigen culturele achtergronden; objectivisten doen dit meer vanuit ‘algemene(re)’ principes, gedefinieerd door gezagsinstanties (zoals de geschiedenisleraar, het leerboek, historici). Objectivisten gaan er m.a.w. van uit dat de gezagsinstanties geen betekenisloze zaken doorgeven en dat wat die vertellen dus betekenisvol is. In het oplijsten van bijvoorbeeld tien belangrijke gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis gaan subjectivisten eerder volgens eigen interesse kiezen, objectivisten volgens de kennis die ze op school of via gezagsinstanties (o.m. boeken) opdeden. Vanuit de socioculturele dimensie van geschiedenisonderwijs is dit een belangrijk inzicht om rekening mee te houden in het aanbrengen van leerinhouden. Achtergronden, emoties, identificaties van leerlingen spelen een rol. 

Naast het onderscheiden van de cognitieve en socioculturele dimensies in het toekennen van historische betekenis kan overigens ook nog een verleden-heden onderscheid gemaakt worden. Historische betekenis kan op een historiserende wijze worden toegekend, vertrekkend vanuit de logica van het verleden. Er is evenwel heel wat onderzoek dat aantoont dat betekenis geven aan het verleden vaak vanuit een hedendaags perspectief gebeurt. Het lijkt een onvermijdelijk gegeven in het geven van betekenis dat hierbij minstens mee een hedengeoriënteerde logica wordt gehanteerd in de selectie van wat het waard is geleerd te worden over het verleden. 

Hoe dan ook wordt de betekenis van historische gebeurtenissen vaak pas achteraf duidelijk. Voor New Yorkers leek de Tweede Wereldoorlog in het begin op een regionaal conflict in Oost-Europa. Tegenwoordig weet iedereen wat er begon op 1 september 1939 met de Duitse invasie in Polen. Als de mensheid overleeft, zou het goed kunnen dat over honderd jaar de vraag op school wordt gesteld: wanneer is de Derde Wereldoorlog begonnen? (En misschien zal men het precies weten: 24 februari 2022, de dag dat Rusland Oekraïne binnenviel…). 
 
Hoe? 
Uiteraard geldt voor de 3de graad wat ook al relevant was/is voor de 1ste en 2de graad (cf. supra). 
Geschiedenisonderwijs draagt bij tot burgerschapsvorming. Leerlingen moeten uitgedaagd worden om te redeneren en te argumenteren in historische en hedendaagse contexten. Leren kijken met de ogen van toen. Hoe doe je dat? 
Enkele tips: 
Tip 1: Richt je op structuur- en sleutelbegrippen en het historisch denken 
Historisch denken is bedoeld om maatschappelijke vraagstukken in het verleden en het heden te leren analyseren en begrijpen. Hiertoe reiken de minimumdoelen en leerplannen structuur- en sleutelbegrippen en historische vaardigheden aan.  
Maak opdrachten die leerlingen aansporen om begrippen als bv. scheiding tussen kerk en staat, imperialisme en revolutie actief te gebruiken. Laat hen benoemen wat verandert en wat hetzelfde blijft, welke oorzaken en gevolgen er zijn. Vraag om relaties te leggen tussen lokale en globale ontwikkelingen. En laat leerlingen redeneren vanuit het perspectief van verschillende personen en groepen. 

Tip 2: Gebruik open groepstaken 
Als er bij een groepsopdracht meer (goede) antwoorden mogelijk zijn, stimuleer je de leerlingen om te argumenteren en meerdere perspectieven te verkennen.  
Een voorbeeld: moet het revisionisme rond de holocaust bij wet verboden worden of zijn er geen grenzen aan de vrije meningsuiting? Of nog: In een opdracht moeten leerlingen een historisch document kiezen dat een ereplaats verdient in een tentoonstelling over het wel en wee van democratie in ons land. Kiezen ze de Belgische grondwet van 1831 of de wet op de uitbreiding van het stemrecht? Leerlingen gaan met elkaar in discussie over de vraag wat democratie eigenlijk is en beseffen dat het niet een kwestie van simpelweg wel of geen democratie is. 
 
Tip 3: Maak historische inhoud relevant voor leerlingen 
Je kan de inhoud van het vak geschiedenis op verschillende manieren betekenisvol maken voor leerlingen. Leg een relatie met wat zich voordoet in de actualiteit en/of met wat leerlingen kennen uit hun dagelijks leven.
 
Tip 4: Geef leerlingen de mogelijkheid om zelf keuzes te maken 
Keuzevrijheid draagt bij tot motivatie. Maak duidelijk welke eisen je stelt aan het eindproduct, maar laat leerlingen bijvoorbeeld zelf beslissen hoe ze de opdracht precies aanpakken en de taken verdelen. Laat hen kiezen met welk deelonderwerp of welke informatie ze aan de slag willen.  
Voorbeeld: rollenspel bij een diner anno 1900: leerlingen kruipen in de huid van liberale, socialistische en katholieke politici uit die tijd. Ze kiezen zelf een passend gespreksonderwerp, bijvoorbeeld de sociale kwestie en werken een gesprek/discussie uit.  

Tip 5: Toon de relevantie van geschiedenis 
Geschiedenis gaat over het bestaan van mensen in het verleden. Leerlingen vinden het meestal leuk en interessant om daar kennis van te nemen, maar ze hebben soms moeite het nut ervan in te zien. Relevant geschiedenisonderwijs laat leerlingen inzien en ervaren wat geschiedenis te maken heeft met henzelf, met de huidige samenleving en met hun algemene inzicht in het menselijk bestaan. Richtinggevende vragen voor het geven van betekenis aan leerstof zijn: 
• Wat leer ik van dit onderwerp over mijzelf (hoe ik mij gedraag en waarin ik geloof )? 
• Hoe helpt dit onderwerp mij de wereld van vandaag beter te begrijpen? 
• Wat maakt dit onderwerp mij duidelijk over de wijze waarop mensen in andere tijden en omstandigheden omgingen met vraagstukken die vandaag de dag ook spelen? 
 
Tip 6: Heden en verleden verbinden 
Betekenisgeving volgens de drie vragen veronderstelt dat je in de les relaties legt tussen verleden en heden. Voor recente gebeurtenissen die een sterke stempel op het heden hebben gedrukt, zoals de Tweede Wereldoorlog, is dit tamelijk eenvoudig.  
Heden en verleden kan je zo verbinden: 
1. Werken met longitudinale lijnen: dat wil zeggen politieke, sociaaleconomische of cultureel-mentale ontwikkelingen die ver in de tijd teruggaan en vandaag de dag nog gaande zijn, zoals de ontwikkeling van nationale staten. Zo kunnen leerlingen nadenken over het (verdere) verloop van ontwikkelingen in heden en toekomst. 
2. Werken met historische analogieën: het vergelijken van iets uit het verleden met iets uit het heden wat erop lijkt, bijvoorbeeld - in het kader van het streven naar Europese eenheid - het Romeinse Rijk met de Europese Unie. 
3. Werken met algemeen-menselijke vraagstukken, zoals kwesties rond welvaartsverdeling, misdaad en straf of geloof. Lesgeven over dergelijke ‘tijdloze’ vraagstukken biedt leerlingen de gelegenheid ervaringen van mensen in andere tijden te vergelijken met eigentijdse benaderingen en oplossingen.

Tip 7: Laat leerlingen zelf een canon van historische referentiekennis opmaken 
Laat de leerlingen op het einde van een semester zelf een lijst van historische referentiekennis opmaken, dus een vorm van impliciete canonisering. Kies bv. uit de geziene leerstof 20 figuren, begrippen, historische fenomenen die een bepaalde tijd gekenmerkt hebben, betekenis hebben gehad en leg goed uit waarom je dit vindt. Welke onderwerpen kies je en waarom? Zij kunnen dit deels doen vanuit een cognitieve invalshoek en  deels vanuit een socioculturele invalshoek (cf. supra).

Referenties 
 

  • Seixas, P. (1997). Mapping the terrain of historical significance. Social education, 61(1), 22-27. 
  • Van Boxtel C., van Straaten D., Hoe geef je betekenis aan geschiedenis? https://didactiefonline.nl/artikel/hoe-geef-je-betekenis-aan-geschiedenis 
  • Van Nieuwenhuyse K., Wat is het waard om geleerd te worden in geschiedenisonderwijs? Een zoektocht naar historische referentiekennis. S.l.n.d. 
  • Van Nieuwenhuyse, K., De Schrijver, J., De Wever, B. & Vaesen, J. (2023). ‘Gids in de chaos’ of politiek instrument? De rol van een historische canon in geschiedenisonderwijs. Tijdschrift voor Geschiedenis, 136(2), 149-158.  
  • Van Straaten D., Wilschut A.,& Oostdam R. (2016). Making history relevant by connecting past, present and future. Journal of Curriculum Studies, 48(4), 479-502 

×
Kijkt als...
Niveau
Regio